Meer over LED
LED, een lichtgevende halfgeleider, heeft ontegenzeggenlijk voordelen als lichtbron boven andere lichtbronnen.
LEDs zijn zuiniger dan andere lichtbronnen. Goede LEDs zijn zelfs zuiniger dan spaarlampen, fluorescerende buizen.
Mits het armatuur goed gebouwd is en de LEDs bijvoorbeeld goed gekoeld worden, hebben ze een zeer lange levensduur.
LEDs zijn zeer licht en bij een goed beschermend ontwerp zeer goed bestand tegen mechanische invloeden, zoals schokken (vallen) of trillen.
De praktijk.
Voor werkverlichting is energiezuinigheid belangrijk. De lampen worden toegepast op plaatsen waar de energievoorziening niet altijd even goed is: er wordt gewerkt met aacu's, lage (veilige) spanning, generatoren, lange kabels, transformatoren enz. De keuze voor led ligt daarom al gauw voor de hand.
Een belangrijk nadeel van LED is het agressieve licht: het licht kan agressief en verblindend zijn.
Bij Optilight letten we hierop: onze werkverlichting is daarom voorzien van filters zodat het licht oogvriendelijke is. Bovendien kiezen wij voor armaturen met veel kleine LEDs in plaats van een grote verblindende LED.
Wat is verder van belang?
De lichtopbrengst.
Een hoge lichtopbrengst is om meer dan één reden belangrijk. Het duidt op een hoge efficientie, een hoog eneregie rendement. Er zal minder energie nodig zijn om de gewenste hoeveelheid licht te verkrijgen. Dat verlaagt niet alleen de kosten, te berekenen vanuit de kWh prijs: het verlaagt in ons vakgebied, werkverlichting, ook de kosten van het hele circuit: vaak is er sprake bij industrieel gebruik van een generator, verdeelkasten, transformatoren, verlengkabels enz. Deze kunnen alle lichter worden uitgevoerd als het eindverbruik, de LED lamp een hoger renement heeft en meer licht per watt produceert. Een hoger rendement geeft ook minder warmte en minder verhittings-problemen. In tegenstelling tot een gloeilamp die aan de voorkant heel veel warmte veroorzaakt, wordt een LED, ondanks het gevoel van koud licht, wel degelijk warm: aan de achterkant moet de voet van de LED goed gekoeld worden, wil de levensduur van de LED niet erg kort worden.
Opmerking: Het rendement van witte LED is in het algemeen lager dan van bv. een monochrome rode LEDs.
De opbrengst (lichtstroom) per watt elektrisch vermogen bij verschillende lichtbronnen:
Gloeilamp: ca 12-15 lumen/Watt
Fluorescentie buis / spaarlamp: ca 60-90 lumen/Watt
LED: ca 80-110 lumen/Watt
Andere grootheden
Kleurtemperatuur.
Hoe witter, hoe "kouder" het licht, hoe hoger de "kleurtemperatuur". Omgekeerd hoe warmer het licht hoe lager de kleurtemperatuur, uitgedrukt in een getal met eenheid K (Kelvin). Een gloeilamp zit rond de 2000 - 3000 Kelvin, een fluorescentiebuis (spaarlamp) ca 4500 K. Een oogvriendelijke LED voor werkverlichting heeft zo 4000 - 6000 K.
Color rendering index (CRI).
De kleurweergave index is een maat voor de kwaliteit van kleurweergave . Het is dus geen indicatie van de kleur van het licht, maar een indicatie hoe de kleuren van een object worden weergegeven als ze belicht worden door de lichtbron.
De maximale index is 100. Gloeilamp kunnen zeer hoge indexen hebben, dus (bijna) 100, monochrome natriumlampen hebben een CRI van nul, een fluorescentiebuis (spaarlamp) meer dan 60-80. Een hoge waarde is voor bepaalde werkzaamheden heel belangrijk, zoals in de film- en fotografie wereld. Voor werklampen in de zware industrie zijn de eisen in het algemeen vaak minder hoog. Een waarde van 85 of meer is goed.
Lumen en Lux
Lumen is de hoeveelheid licht die de lichtbron verlaat.
In de praktijk is dit een moelijke eenheid: de lichtbron straalt meestal naar alle kanten licht uit, ook naar kanten die geen nut hebben. Bijvoorbeeld een rondom schijnende TL-buis in een goedkoop armatuur: het licht dat naar boven schijnt is meestal grotendeels verloren. Andersom blijft bij LED soms de bundel smal: de kegelhoek waarmee het licht uitgestraald wordt is klein waardoor de lichtbundel nauwelijks breder wordt: het licht is wel fel, maar op een klein oppervlak. Toch zal de felheid afnemen, naarmate men verder van de lichtbron is verwijderd, terwijl het verlichte oppervlak groter wordt. De hier benoemde felheid, verlichtingssterkte, wordt uitgedrukt in lux. Er is dus een verband tussen lumen en lux, de berrekening vraagt om de grootte van het belichte oppervlak, dus om de kegelhoek en de afstand.
Twee voorbeelden:
1. Een eenvoudige zaklamp met maar 10 lumen en een smal bundeltje, kegelhoek 10 graden, heeft op een meter afstand het oppervlak verlicht met liefst 400 lux, voldoende voor kantoowerkzaamheden bijvoorbeelden. Helaas dus maar op een klein plekje: een vlekje met een doorsnede van enkele centimeters
2. Een werklamp met 200 lumen, een hoek van 120 graden heeft daarentegen op twee meter afstand nog steeds een verlichtingssterkte van ruim 200 lux over een oppervlak van meer dan negen vierkante meter.
Enkele voorbeelden van verlichtingssterkte
Precisiewerk vereist 2000 lux of meer.
Kantoorverlichting is meestal 400 -1000 lux.
Opslagloods heeft meestal aan 200- 300 lux genoeg.
Volle maan bij heldere hemel is minder dan 1 lux.